Onderstaand artikel is bedoeld voor mensen die een inzicht willen verwerven waarom het met de economie van vrijwel alle westerse landen zo hopeloos verkeerd gaat. In 2014 wil ik terugkeren naar de politiek met op de kieslijsten hoofdzakelijk mensen die een inspanning deden om het “waarom” van de financiële en structurele crisis te verstaan. Ik probeer dit waarom zo eenvoudig mogelijk uit te leggen maar besef volmondig dat dit een ernstige inspanning van de lezer vergt. Macro-economie is nu eenmaal één van de meest ingewikkelde wetenschappen die er bestaan met een moeilijkheidsgraad die best vergeleken mag worden met die van de kwantummechanica in de kernfysica. Bovendien wordt macro-economie bijzonder slecht gedoceerd aan de meeste universiteiten en is de kring van mensen die vlot overweg kunnen met macro-economie bijzonder klein, zeker in ons land waar behalve op het Planbureau nauwelijks mensen te vinden zijn die het vak beheersen. Ik durf dan ook verhopen dat reacties op dit artikel enig niveau zullen halen en niet langer zullen ontaarden in hersenloos gewauwel zoals dit met mijn vorige notities nog het geval was.
Weinig mensen realiseren zich hoe diepgaand de financiële crisis binnen de kapitalistische wereld is. Reeds op het einde van de 20e eeuw werd het duidelijk dat de banksector versukkelde in wat men later een dotcom economie is gaan noemen. Bankproducten als opties en futures laten toe enorme winsten te vergaren als een koers van een beursproduct (b.v. een aandeel) ook maar met een fractie van een procent stijgt of daalt. Zulke hefboomeffecten (leverages) van soms twintig of dertig, en in extreme gevallen van zelfs honderd, hebben de winsthonger van bankiers systematisch aangescherpt. Bij een leverage effect van twintig kan een wijziging in de koers van een bankproduct met een fractie van een procent er inderdaad toe leiden dat de inleg aan het einde van de rit twintig, dertig, honderd keer hoger is (bij juist gokken) of lager is (bij verkeerd gokken). Aanvankelijk profiteerden alleen de investeringsbanken van die hefboomeffecten, maar na de afschaffing van de Glass-Steagall Act konden plots ook doodgewone commerciële banken en/of spaarbanken hun graantje meepikken. Ondanks de fameuze Basel Akkoorden, die de bedoeling hadden de bankrisico’s te beperken, lieten overheden begaan. Aangedreven door de globalisering, inzonder de mondialisering van de economie, werden banken, vooral de commerciële banken – die heel wat terrein hadden goed te maken op de investeringsbanken – steeds internationaler, steeds groter. Kleinere banken werden opgekocht of smolten samen met andere in voortdurend grotere gehelen. Zo belandde men in een situatie waarbij de activa van alleen nog maar de vijftig grootste banken ter wereld 67.000 miljard dollar gingen bedragen – dat schrijf je dus als $ 67.000.000.000.000 US – wat meer is dan het BNP van de gehele wereld (geraamd op 63.123 miljard dollar). In een paar decennia tijd werden groepen van banken, of zelfs banken in hun eentje, machtiger dan staten. Hierbij liep de controle door staten op banken heel snel uit de hand. Sommige banken zijn inderdaad zo machtig dat ze op zichzelf een actief hebben dat groter is dan het BNP van hun land. Een goed voorbeeld is het Franse BNP Paribas met een actief van 2.120 miljard euro (op 30 juni 2011), terwijl het Franse BNP hetzelfde jaar 1.946 miljard euro bedroeg. De grootste bank ter wereld – indien men banken rangschikt volgens hun activa – is de Deutsche Bank met een actief van 2.128 miljard euro (op 31 december 2011), net iets minder dan het Duitse BNP dat met zijn 2.495 miljard het vierde grootste BNP ter wereld is (enkel voorafgegaan door de Verenigde Staten, China en Japan). De Chinese banken zijn trouwens in volle opmars. De Industrial & Commercial Bank of China dook in december 2011 als achtste grootste bank ter wereld de top-tien binnen. Ook staan er inmiddels al vier Chinese banken in de top-twintig.
GOLDMAN SACHS RULES THE WORLD
Maar men hoeft niet per se een kolossaal grote bank te zijn om loodzwaar te wegen op de complete financiële markten. Een schoolvoorbeeld is het Amerikaanse Goldman Sachs, tot 2008 nog niet eens een bank, ogenschijnlijk een doodgewone financiële instelling die deals afsluit voor multinationals en voor steenrijke particulieren. Opgericht in 1869 door de Joodse bankier Marcus Goldman en zijn schoonzoon Samuel Sachs, groeide het bedrijfje in anderhalve eeuw tijd uit tot één van de meest gewiekste spelers op de financiële markten. Met zijn hoofdzetel gevestigd aan de West Street, nummer 200, in New York, stelt het bedrijf momenteel 33.300 personen te werk, onder wie 10,000 vrouwen. Het realiseerde in 2011 een balanstotaal van 923 miljard dollar, net niet genoeg om tot de top-dertig van de grootste banken te behoren. Nog in 2011 realiseerde het voor 28.8 miljard dollar netto inkomsten en boekte het een nettowinst van 4.4 miljard dollar. Die winst had in feite 12 miljard dollar hoger kunnen zijn geweest, ware het niet dat Goldman Sachs vorig jaar 12 miljard dollar aan bonussen uitkeerde voor zijn portefeuille beheerders. CEO van Goldman Sachs is Lloyd Blankfein die een paar jaar geleden fijntjes stelde dat hij niets anders doet dan het werk van God te voltrekken. Goldman Sachs trekt al decennia lang de beste financiële economisten ter wereld aan. Bij Pauw en Witteman had oud-bankier Peter Verhaar het donderdagavond nog over de beste brains in de hele wereld.
[Persoonlijk intermezzo – Nadat ik in 1967 met mijn thesis over de omloopsnelheid van het geld de Prijs van de Internationale Jaarbeurs had gewonnen ben ik in de States als vrij student econometrie gaan volgen bij Lawrence Klein, later winnaar van de Nobelprijs economie. Niet gehinderd door een gebrek aan bescheidenheid herinner ik er graag aan dat ik begin van de jaren zeventig werd uitgenodigd om financieel analist te worden bij … Goldman Sachs. Gelukkig voor mij was ik toen al helemaal verslaafd aan het spuiten van heroïne, zoniet zou ik allicht nog een groter varken zijn geworden dan het varken dat ik was midden de jaren tachtig: de tijd dat ik me bezig hield met beleggingen voor sommige superrijken overal in Europa.]
Meer dan honderddertig jaar lang was Goldman Sachs zo wat de meest gerespecteerde en meest vertrouwenswaardige financiële instelling in de wereld. Al zeer vroeg waren de GS analisten er zich van bewust dat de zeepbel van de Amerikaanse huizenmarkt op springen stond, temeer dat de monetaire politiek van de Fed ten tijde van Alan Greenspan ertoe leidde dat de bankinteresten schandalig laag waren: geld was nooit eerder zo goedkoop geweest. Het systeem van de fameuze ninja credits – no income, no job, no assets – liet mensen die geen nagel hadden om aan hun gat te krabben toe om kasten van villa’s te kopen. Amerikaanse banken rekenden er op uiterst naïeve manier op dat de prijzen op de huizenmarkt onbeperkt zouden blijven stijgen. Maar toen de real estate bubble uit elkaar sprong stuikten die prijzen compleet in elkaar en dreigden Amerikaanse banken één na één om te vallen. Dus vonden de slimme jongens van Goldman Sachs er iets op: ze lanceerden kredietderivaten als innovatie op de financiële markten. Tienduizenden leningen werden samengebundeld en vooral in Europa verkocht als zogenaamde collateral debt obligations (CDOs, de latere rommelkredieten). Om Europese bankiers ervan te overtuigen dat de leverage effecten van dit soort afgeleide financiële producten enorm was toverden de slimme GS jongens nog een bijkomend wit konijn uit hun hoed: de credit default swaps, zogezegde inruilbare verzekeringen van de bankrisico’s. Gedreven door hebzucht en een typische graaicultuur kochten banken – niet enkel Europese, ook Amerikaanse – blindelings voor miljarden rommelkredieten die enkel in schijn verzekerd waren via het systeem van de credit default swaps. Aangetrokken door de torenhoge hefboomeffecten kocht dit soort bankiers blindelings een reeks afgeleide (gestructureerde) bankproducten waarvan ze nauwelijks of geheel niet wisten hoe gevaarlijk die waren. Van de Belgische banken was Dexia ongetwijfeld de grootste: het kocht voor niet minder dan 111 miljard rommelkredieten op. Dit was op dat moment (2007) bijna zeven keer meer dan het kapitaal van de bank. Volgens persberichten zat Fortis ondertussen op een berg van 40 miljard euro rommelkredieten, maar dat werd later bijgesteld tot 16 miljard. KBC kocht voor 15.7 miljard euro rommelkredieten.
Naarmate duidelijk werd dat Goldman Sachs enkel uit was op eigen geldgewin ten koste van goedgelovige medespelers ging het met het vertrouwen wel achteruit, wat bijvoorbeeld niet belette dat het bedrijf de huisbankier bleef van meerdere staten, o.m. van Nederland. Al veel eerder bedroog Goldman Sachs de Europese Unie toen het Griekenland hielp via een systeem van credit default swaps zijn nationale boekhouding te vervalsen zodat het met bedrieglijke cijfers toch lid kon worden van de eurozone. Het feit dat Loukas Papadimos, premier van Griekenland en destijds ex-vicepresident van de Europese Centrale Bank, behoort tot de alumni van Goldman Sachs is daar allicht niet vreemd aan. Aan deze operatie van het verbergen van Griekse schulden hebben de GS boys wel 5.1 miljard dollar winst overgehouden.
Onlangs is uit een open brief van Greg Smith, een directeur van VS-derivaten voor Europa en Azië – brief gericht aan de New York Times, gebleken hoe schaamteloos Goldman Sachs omspringt met diegenen voor wie het deals afsluit of aan wie het adviezen verstrekt. Alles draait erom zo hoog mogelijke bonussen binnen te rijven. Uiteraard reageerde de verzamelde pers die het establishment hoog in het vaandel draagt dat de bekentenissen van Greg Smith een vorm van natrappen was toen hij het bedrijf uit eigen wil verliet. Die mening werd ook gedeeld door de Nederlandse ex-bankier Peter Verhaar die bij Pauw & Witteman het belang van de klokkenluider meteen trachtte te relativeren. Jawel, hij was één van de directeurs bij GS, maar de heren dienden zich te realiseren dat Goldman Sachs er niet minder dan elfduizend directeuren op nahoudt, en dat klokkenluider Greg Smith maar één van die elfduizend was. En natuurlijk was het allemaal wel waar wat Smith schreef, maar dat was weinig meer dan een proeve van ethiek, iets wat niet bepaald het lievelingsspeeltje is van de white colars op de financiële markten.
DE ESSENTIE VAN DE WERELDWIJDE FINANCIËLE CRISIS
Reeds tijdens de vroege jaren negentig toonde de financiële crisis in Japan duidelijk aan dat de financiële markten de achillespees van de kapitalistische economie zijn. Achttien jaar heeft het geduurd alvorens Japan uit de financiële crisis geraakte en het werd nooit nog de fast economic growing country die het vóór zijn financiële crisis was. Op de wereldmarkt werd zijn plaats ingenomen door zulke nieuwe fast growers als China, Indië en Brazilië. De diepere wortels van de wereldwijde financiële crisis die sinds 2007-2008 zeer duidelijk werd hebben vooral te maken met een duidelijk foute monetaire politiek van zowel de Fed in Amerika als de ECB in Europa. Het betreft hier een politiek die probeerde de inflatie zo laag mogelijk te houden door de geldhoeveelheid (M1) te beperken.
Hierbij werden twee ernstige fouten gemaakt. De eerste fout was dat men de fameuze Fisher-vergelijking verkeerd inschatte. Volgens die vergelijking is het product van de geldhoeveelheid maal de omloopsnelheid van het geld gelijk aan het product van het algemeen prijspeil maal het volume van de nationale output. Dit werd door de centrale banken al te makkelijk geassocieerd met de foute conclusie dat een vermeerdering van het uitgegeven chartaal geld (papiergeld en munten) met een bepaald percentage moet leiden tot een toename van het algemeen prijspeil (dat is de inflatie) met eenzelfde percentage. Daarbij vergeet men dat als de chartale geldhoeveelheid stijgt de gemiddelde rusttijd van het geld stijgt. En omdat de gemiddelde rusttijd van het geld de omloopsnelheid van het geld is, daalt die omloopsnelheid dus bij een hogere uitgifte van chartaal geld. (Bemerk dat de hoeveelheid chartaal geld in omloop slechts een onderdeel is van het basisgeld M1. De ECB b.v. past sinds dag en dauw de stelregel toe dat als men jaarlijks 4 % meer euro’s in omloop brengt de inflatie kan worden beperkt tot 2 %).
De tweede fout is dat de centrale banken zich veel te lang hebben vastgeklampt aan de valse overtuiging dat het dankzij hun restrictieve monetaire politiek was dat de inflatie zo laag bleef. Dit soort redenering zit compleet fout. Dat de inflatie in de westerse wereld laag bleef had veel minder te maken met de beperking van de nieuwe uitgifte van dollars of euro’s dan wel met het feit dat diezelfde westerse wereld in voortdurend stijgend tempo meer waren invoert uit de nieuwe groeilanden die China, Indië en Brazilië zijn, meer algemeen uit de lage loonlanden. In België b.v. steeg de invoer uit China van 1999 naar 2011 van 7.67 % van al onze importen tot 16.96 %. De invoer uit Azië bedraagt nu al 54 % van onze totale invoer tegen 43 % in 1999. Precies omdat het om producten gaat die goedkoper zijn dan dezelfde die de westerse wereld kan maken, drukt dit het algemeen prijspeil, dus ook de inflatie.
De lage inflatie tijdens het eerste decennium van de 21e eeuw was dus slechts gedeeltelijk te wijten aan een al te restrictieve monetaire politiek van de centrale banken, maar allicht voor een groter deel aan de sterk toegenomen invoer uit de lage loonlanden. Die lage inflatie zorgde op zijn beurt voor abnormaal lage interesten, uitgerekend op het moment dat financiële instellingen, stijl Deutsche Bank of Goldman Sachs, een compleet gamma aan nieuwe financiële producten op de markt brachten – financiële producten met leverage effecten die gemiddeld tussen de 20 à 30 bedroegen. Dit betekent dat een wijziging in de koers van de aangeboden afgeleide producten met 0.1 % bij gunstige afloop voor een opbrengst zorgden die 20 of 30 keer hoger was. Opeens was het geld spotgoedkoop wat de vlucht naar kortlopend krediet in de hand werkt. Gedreven door de graaicultuur met zijn torenhoge bonussen kunnen veel bankiers niet weerstaan een gokje te wagen, b.v. door te beleggen in zogenaamde SIVs (= structured investment vehicles, vaak aangeboden door hedge funds, meestal gevestigd in duistere financiële paradijzen. Torenhoge hefboomeffecten bij transacties waarbij de afhandeling van erg korte duur is werken deze vorm van deficit spending in de hand. De financiële markten gaan daarbij meer en meer op goktenten lijken en nog voor het uitbreken van de financiële crisis is de benaming casinokapitalisme weldegelijk op zijn plaats. Dat het werkelijk om gokken gaat werd geïllustreerd door de Luikse beleggingsadviseur Raymond Expeels. Die ontwierp destijds een horloge dat gebruikt wordt door casinospelers bij het inzetten op de chances simples (rood/zwart, paar/onpaar). Zonder de geringste kennis van financiële economie gebruikte Expeels, een erg rare snuiter, hetzelfde systeem om voor zeer gefortuneerde klanten te gokken op futures. Hier gaat het werkelijk om een soort spel van de duivel waarbij, als men juist gokt, het volstaat dat een koers ook maar een paar ticks omhoog of omlaag gaat (geheel in de lijn van de dotcom economie) men het duizendvoudige van zijn inleg kan winnen (of verliezen). Bij het gokken op futures wordt er zelden over night gegaan. De meeste inzetten worden gedaan een kwartier na de opening van een beurs, en de ingenomen positie wordt nog dezelfde beursdag afgesloten, soms al tien minuten later.
Pure gokkers op de beurs werd de raad gegeven hun risico in te dekken met credit default swaps, waarvan achteraf snel bleek dat de kredietverzekering vaak volledig illusoir was. Wat eertijds hedging werd genoemd, en een verantwoorde manier van risico dekking was, ontaardt – zeker na het uiteenspatten van de SIV bubble in 2007 – in wilde speculatie of doodgewoon in Ponzi financiering (waarbij men een put vult door steeds meer te lenen op de korte termijn markt). Een schoolvoorbeeld van Ponzi financiering was het optreden van de inmiddels zwaar veroordeelde Bernard Madoff die zijn zeer rijke klanten zeer hoge winsten beloofde, en die enkel kon uitbetalen door nog hogere leningen af te sluiten, tot het gehele systeem ineenstortte.
Ondertussen zorgde het casinokapitalisme er wel voor dat investeren in kapitaalgoederen (zgn. autonome investeringen) veel minder renderend leek dan het beleggen in allerlei nieuwe afgeleide bankproducten. Daarbij werd de marginale efficiëntie van de investeringen voortdurend onderschat en de te verwachten opbrengst van beleggen in hefboom fondsen voortdurend overschat. Het gevolg daarvan was dat de motor van de economie – de investeringsmultiplicator – ernstig begon te sputteren. De multiplicator geeft aan met hoeveel het nationaal inkomen zal stijgen ten gevolge van een stijging van de autonome investeringen (investeringen waartoe zelfstandig wordt besloten, die niet het gevolg zijn van b.v. een conjuncturele bloei). De combinatie van goedkoop geld (abnormaal lage korte termijn interesten) en de introductie van nieuwe bankproducten met torenhoge hefboomeffecten zette dus een serieuze domper op de economische groei omdat de investeringen plots achterop gingen hinken. Dit leidde tot een stijging van de werkloosheid, tot een afremming van de private consumptie en tot een serieuze vertraging van de economische groei. Op die manier effende het casinokapitalisme het pad voor een recessie die er ook zou zijn gekomen zonder financiële crisis.
Die financiële werd vooral in de hand gewerkt door de onervarenheid van commerciële en/of spaarbanken met risicovolle belegging, voorheen een specialiteit van vrijwel uitsluitend investeringsbanken. Zo valt het op dat de commerciële banken opvallend meer instapten in de gestructureerde kredieten met hoge hefboomeffecten dan de investeringsbanken. Die laatste wisten al zeer vroeg dat de nieuwe afgeleide bankproducten enorme risico’s inhielden en dat de garanties via credit default swaps weinig betrouwbaar waren. Zonder opheffing van de scheiding tussen investeringsbanken en commerciële banken zou de schade nog beperkt kunnen zijn geweest, omdat de meeste investeringsbanken, in tegenstelling tot de commerciële banken, de nieuwe afgeleide bankproducten wantrouwden – iets wat de commerciële banken veel minder deden omdat er daar in blind vertrouwen allerlei nieuwe producten werden aangekocht zonder dat dit soort bankiers goed besefte wat ze uiteindelijk kochten.
In 2008 gebeurde dan wat de onvolprezen Amerikaanse conjunctuureconoom Hyman Minsky van de Washington University in St-Louis al in 1977 had voorspeld: een economie waar private banken voortdurend meer schulden maken wordt gaandeweg brozer tot zijn financiële markten kapseizen bij de explosie van eerder gecreëerde zeepbellen. Het casinokapitalisme is inderdaad zo’n zeepbelleneconomie waar het gokken onmogelijk onbeperkt kan blijven doorgaan. De ondermaatse autonome investeringen, resulterend in een zo goed als dode multiplicator, plaveide de weg naar een ineenstorting van de Amerikaanse huizenmarkt en leidde tot kolossale verliezen van alle banken die plots zaten opgezadeld met rommelkredieten. In de lente van 2008 leidde dit tot het omvallen van Bear Stearns (USA), Norhern Rock (GB) en Landesbank Sachsen (D). Nog binnen het jaar kantelden ook Lehman Brothers (USA), Fanny Mei and Freddie Mac (USA), AIG (American International Group), Washington Mutual (USA), Wachovia (USA), Fortis (B), de IJslandse banken (o.m. Kaupting), Bradford & Bingley (GB), Hypo Real Estate (D) en Dexia (B). Sommigen van hen konden alleen van een faling worden gered door een massaal beroep te doen op overheidssteun. In Hypo Real Estate, ooit een kroonjuweel van de Duitse hypotheekbanken, moest Angela Merkel niet minder dan 102 miljard pompen om het van faling te redden. Beurskoersen van bankaandelen stortten in elkaar en miljarden dollar gingen daarbij eensklaps verloren. Jan Hatzius en Andrew Tilton van Goldman Sachs raamden in 2009 de kapitaalverliezen van private ondernemingen op 2.1 triljoen dollar. Nouriel Roubini had het zelfs over 3 triljoen dollar. Zulke exogene schokken kon het casinokapitalisme niet aan en het economisch evenwicht werd er compleet door verstoord: in termen van de Zweedse conjunctuureconoom Axel Leijonhufvud spreekt men dan van een economie die zich out of the corridor bevindt. De mogelijkheid dat dit ooit kon gebeuren voorzag Leijonhufvud al in … 1973 (in een artikel in de Swedish Economic Journal, in 1981 herdrukt in de Oxford University Press).
Opgezadeld met een resem insolvente banken, die met massale hoeveelheden overheidsgeld moesten worden rechtgehouden, bleef er van de fameuze liberale hypothese van de efficiëntie van de financiële markten geen spaander meer heel. Van de onzichtbare (blauwe) hand die alles altijd weer rechttrok – en die overheidssteun altijd met klem afwees, – een product van de Oostenrijkse School, bleef geen spaander meer heel. De verkleutering van onze universiteiten en de politieke benoemingen van klunzen tot hoogleraren heeft ervoor gezorgd dat studenten tot op vandaag worden opgezadeld met het paradigma van de efficient financial market hypothesis. In 2009 presteerde de Gentse laagleraar financiële economie Olivier De Jonghe het van twee studenten te eisen hun proefschrift te herschrijven omdat ze het gewaagd hadden de paradigma van de efficiënte financiële markt in twijfel te trekken. (Als ik goed ben ingelicht heeft UGent hem inmiddels wel bij het oud vuil gezet.)
Dat de efficiëntie van de financiële markten, ondanks alle staatsinterventies om banken van de ondergang te redden, compleet is teloor gegaan bewijst de credit crunch die het gevolg was van de financiële crisis. De interbancaire markt is sindsdien compleet bevroren. Banken vertrouwen elkaar niet langer en weigeren elkaar verdere kredieten. Op die manier is de kapitalistische economie verlamd geraakt. Ondertussen hebben de grote spelers op de financiële markt – allen klanten van de Amerikaanse ratingbureaus Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch – het zo bont gemaakt, de kredietbeoordelaars zo machtig en oncontroleerbaar gemaakt, dat een verlaging van de rating van bepaalde landen de grote spelers toelaat zonder risico’s te speculeren tegen bepaalde landen. Het is geen geheim meer dat de financiële markten na Griekenland nu Portugal in het vizier hebben om ook daar de economie om zeep te helpen. Kredietbeoordelaars – die door geen enkele overheid worden gecontroleerd – gedragen zich als cowboys die desnoods hele landen virtueel failliet kunnen helpen als dit maar bijdraagt tot grotere winsten van hun grote klanten. Dat hierbij soms de grofste fouten werden gemaakt bewijst de gunstige rating die de kredietbeoordelaars Lehman Brothers nog gaven tot de dag van … het faillissement!
HOE GERAKEN WE OOIT TERUG IN DE VEILIGE CORRIDOR?
Voor 1900 waren de meeste economische crises landbouwcrises gekenmerkt door pijnlijke voedseltekorten. Na 1900 noteerde men in de kapitalistische industriële samenlevingen drie langdurige economische crises. De eerste was de Great Depression die duurde van 1929 tot 1945. De tweede was de petroleumcrisis die aansleepte van eind 1978 tot 1986 à 1989. De derde – die een gevolg was van te hoge hefboomeffecten, van een terugval van de autonome investeringen en van bevroren interbancaire markten – kwam in 2007 op gang en duurt tot op vandaag. In de drie gevallen lijkt de westerse economie het noorden geheel kwijt geraakt te zijn en heeft een terugkeer naar de situatie van economisch evenwicht abnormaal lang geduurd. Men spreekt van maatschappelijk evenwicht als de geaggregeerde vraag van een economie bij plusminus volkomen werkgelegenheid gelijk is aan het geaggregeerde aanbod. Dit aanbod is gelijk aan de nationale output (tegen basisprijzen), dus de turnover (in België 731.6 miljard euro groot in 2010). Het betreft alles wat een land produceert. De geaggregeerde vraag is de som van alle consumptie (door particulieren, overheid en bedrijven bij bedrijven), van de investeringen (door bedrijven, overheid en particulieren: woningbouw) en de netto-bestedingen van het buitenland.
In normale omstandigheden, zonder onvoorziene brutale schokken, is de vraag ongeveer net zo groot als het aanbod. Dan werken de markten in feite zelfregulerend, geheel zoals economen van de liberale soort dit beschrijven. Maar bij serieuze exogene schokken – b.v. het verlies van minstens 2.1 triljoen dollar aan activa sinds 2007 – slagen de markten er plots niet meer in het verstoorde evenwicht te herstellen. Vanaf dit moment zegt men dat de economie out of the corridor is gesukkeld (een term die Axel Leijonhufvud al in 1973 lanceerde). Men kan de situatie vergelijken met iemand die bij matige windkracht een vlieger oplaat op het strand. In normale omstandigheden zal de vlieger binnen een denkbeeldige koker in de lucht rondcirkelen. Maar als er plots een harde wind opsteekt zal de vlieger oncontroleerbaar worden, buiten de koker terechtkomen en uiteindelijk of op de grond stuiken of worden losgelaten. Dit is wat tussen 2007 en 2008 gebeurde: toen ging het niet om een harde onverwachte windstoot maar om een voorspelbare orkaan die uiteindelijk voor meer dan twee triljoen dollar aan balanstotalen liet verdampen. Wat daarna volgde was inderdaad een “systemic crisis”, gekenmerkt door (1) onstandvastige hefboomeffecten, (2) connectiviteit waarbij financiële problemen in een bepaald land door de globalisering snel de hele wereldeconomie treffen, en (3) een onstandvastig algemeen prijspeil.
Wat kunnen we hieruit leren? Zolang een economie zich binnen de corridor bevindt blijven de markten zelfregulerend en keert die economie terug tot een toestand van maatschappelijk evenwicht. Is dit niet het geval dan is er van zelfregulerende effecten geen sprake maar verwijdert een economie zich steeds verder van de evenwichtssituatie. Dit is dus de toestand waarin de hele westerse economie zich momenteel bevindt. Wat we moeten doen om de westerse economie terug binnen de corridor te krijgen kan momenteel niemand zeggen. Men kan het fenomeen wel analyseren. Dit doet men met behulp van de critical path analyse, een behoorlijk ingewikkeld onderdeel van de macro-economie. Maar die techniek leert ons niet wat er concreet moet gebeuren om de wereldeconomie weer op het juiste spoor te zetten. Het enige wat men eruit kan afleiden is (1) dat de financiële crisis de westerse economie oneindig veel kwetsbaarder heeft gemaakt dan economen ooit vermoedden (bevestiging van de theorie van Minsky); (2) dat de oplossing zal moeten komen van een aantal denkpistes van het type “out of the box”; en (3) dat allicht geen enkel land in zijn eentje de financiële crisis zal kunnen oplossen.
Besluit – Om de pijn te verzachten kan men in België (1) alvast de teloorgegane concurrentiekracht van de economie herstellen, (2) opnieuw een streng onderscheid invoeren tussen spaarbanken die niet het recht hebben te speculeren met geld van spaardeposito’s en investeringsbanken die wel dat recht hebben (zolang dit niet gebeurt blijft de eigen financiële sector kwetsbaar; opdat de scheiding werkelijk zou werken moet ze doorgevoerd worden op Europees niveau, in alle landen van de EU27), (3) een radicale out of the box oplossing om onze economie op zijn minst op de rails te houden midden tijden van stormachtige financiële crisis. Hoe we de concurrentiekracht kunnen versterken heb ik in een eerder artikel uitgelegd. Wat er hapert aan de recepten van de Oostenrijkse School blijkt uit dit artikel: eens een economie “out of the corridor” is geraakt zijn alle zelfregulerende mechanismen verdwenen en zodoende praktisch onbruikbaar. Een voorstel van een radicale out of the box oplossing heb ik uiteengezet in mijn artikel “Hoe lossen we de crisis op”. Mijn plan van een met spaargeld gefinancierde holding die betaalbare sociale woningen bouwt met het oog op verkoop (bij geblokkeerde huurgelden) behoort daartoe.