Driekwart eeuw lang hebben economen geloofd dat crises konden worden door (1) grote openbare werken, door de overheid gefinancierd met publieke schulden en (2) dat een daling van de rente tot meer investeringen en minder besparingen moest leiden, dus tot een verhoogd multiplicatoreffect en gestegen economische groei. De man die hiervoor tekende was de Brit John Meinard Keynes met zijn inmiddels gecanoniseerde boek The general theory of interest, employment and money (1936). Zijn theorie werd snel evangelie voor allerlei socialistische politici in de westerse wereld.

Deze inzichten werden vrijwel onmiddellijk bestreden door Ludwig von Mises en Friedrich Hayek, twee vertegenwoordigers van de zgn. Oostenrijkse School die decennia lang heeft moeten vechten alvorens in academische kringen van enige erkenning te genieten. De Oostenrijkers bouwden een geheel eigen conjunctuurtheorie die bekend staat als de ABC (Austrian Business Cycle) theorie. Men kan het met die theorie niet eens zijn, maar men kan moeilijk ontkennen dat als de basisrente laag is (dus als het geld goedkoop is) dit makkelijk tot een explosie van de schulden zal leiden en zodoende tot een waslijst van misinvesteringen. Excessieve schulden doen economische crises persisteren, doen tijdelijke conjucturele crises omslaan in langdurige structurele crises. Dit was eerder het geval met de Grote Depressie die minstens heeft geduurd van 1933 tot 1945 en later met de zgn. Petroleumcrisis die minstens geduurd heeft van 1974 tot 1986. En sinds 2007 wordt de westerse wereld geconfronteerd met een derde structurele crises van wat men het casinokapitalisme heeft genoemd.

Als men de economische groei van landen vergelijkt met de opgestapelde schuden, zowel publieke schulden (de bruto staatsschuld) en private schulden (van huishoudens en van niet-bancaire bedrijven) dan valt op dat de zgn. BRICKS landen er het best van af komen. De grootste economische groei voor de periode 2007-2013) wordt gerealiseerd in China (9,02 % groei ber jaar, berekend volgens de formule van de samengestelde interest), in India (6,55 % per jaar) en in Indonesia (5,93 % per jaar). In die drie landen is de economische groei groter dan de aangroei van gecombineerd publieke en private schulden. Dat is ook het geval in Zuid-Afrika waar de groei aanzienlijk lager is (2,32 % per jaar). In Brazilië noteert men een gemiddelde economische groei van 3,12 % per jaar bij een dalende staatsschuld maar een snel stijgende private schuld. In Zuid-Korea is de economische groei (2,90 % per jaar) net iets kleiner dan de jaarlijkse groei van de publieke schuld, maar aanzienlijk groter dan de groei van de private schuld. In Rusland ten slotte is de economische groei (1,89 %) beduidend kleiner dan zowel de aangroei van de publieke als de private schuld, maar omdat beiden als procent van het bruto binnenlands product (GDP) tot de laagste in de wereld behoren werkt dat accres voorlopig niet alarmerend.

Wat ook opvalt is dat de publieke schuld in de groeilanden die de BRICKS landen ontegensprekelijk zijn de bruto staatsschuld anno 2013 overal onder de 60 % ligt – de norm die men destijds aannam bij het introduceren van de euro in Europa. Met uitzondering van China, Zuid-Korea en Zuid-Afrika liggen ook de private schulden er onder de 60 %.

Een compleet ander beeld noteert men in de zgn. PIIGS landen, samen met Cyprus en Slovenië de zwakke broertjes in Europa. De schulden swingen er de pan uit en overal is de gemiddeld economische groei sedert het losbarsten van de (derde) structurele crisis negatief. Eigenlijk zitten die landen voor het zevende jaar op rij in een recessie waar ze omwille van de torenhoge schulden niet uit geraken. In de zes bestudeerde PIIGS landen groeit de private schuld jaarlijks aan met een verteerbare minder dan 2,5 %, maar de publieke schuld groeit er pijlsnel. Tenzij in Italië groeit de reële staatsschuld er tegen een tempo van meer dan 7,5 % per jaar. In Ierland zelfs tegen … 28,42 % per jaar, in Spanje en IJsland met 10 % per jaar. Zulke excessieve schulden beletten iedere economische groei, geheel in de lijn van wat de Oostenrijkse School ons leert.

Tenzij in Spanje bedraagt de bruto staatsschuld in alle andere PIIGS landen meer dan 100 % van het GDP, in Griekenland zelfs 187,7 % en in Italië en Portugal meer dan 142 %. Nog meer alarmerend is de explosie van de private schulden. In Ierland belopen die 322,8 % van het GDP, in Portugal 257,1 %, in Spanje meer dan 200 %. En ook al betaalt men er de economische groei op de poef, er is, ondanks de kolossale schulden, nergens groei bij de zwakke broertjes van Europa.

In de rijke Europese landen noteert men een soortgelijk fenomeen: overal stijgen de schulden tegen een veel hoger tempo dan de economische groei. De drie landen die de hoogste groei optekenen sedert het uitbarsten van de derde structurele crisis zijn Zwitserland (jaarlijkse samengestelde groei van 1,25 %), Zweden (groei van 1,07 %) Noorwegen (groei van 0,76 %). Het zijn niet toevallig die landen waar de economische groei groter is dan de jaarlijkse aangroei van de staatsschuld (in Noorwegen en Zwitserland daalde die met resp. 5,12 % en 2,92 %; in Zweden steeg die met amper 0,55 % per jaar). In Noorwegen en Zwitserland groeit het bruto binnenlands product ook sneller dan de gezamenlijke publieke en private schuld). In de landen met de geringste groei (telkens een negatieve groei, wijzend op een langdurige recessie) als Denemarken, Finland, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk groeit, op Luxemburg en Amerika na, de bruto staatsschuld het snelst. De private schulden zijn enkel afgenomen in Luxemburg, Duitsland en de Verenigde Staten, maar daar wordt de groei afgeremd omdat de publieke schuld er veel sneller stijgt dan de private schuld er daalt.

Landen die bulken van de schulden zijn die waar én de publieke schuld groter is dan het bruto binnenlands product én de private schuld minstens twee keer zo groot is als het bruto binnenlands product. België (met een torenhoge private schuld die 2,47 keer zo groot is als het GDP), Frankrijk, Japan, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten verkeren in dat geval. Van deze landen kan nu al blindelings worden voorspeld dat daar de structurele economische crisis het langst zal aanhouden omdat de schulden er al veel te lang ontsporen. In België bijvoorbeeld stegen én de publieke schuld én de private schuld tegen een tempo van ongeveer 3 % per jaar terwijl de economische groei er sinds 2007 amper 0,34 % per jaar was. Zolang het volume van de schulden niet kan worden ingeperkt zal de crisis er blijven persisteren. Voor de rest schijnt Europa enkel geïnteresseerd te zijn in een terugdringen van de staatsschuld maar wordt de ontsporende private schuld verwaarloosd.

De beslissing van de ECB de basisrente te laten dalen van 0,50 % naar 0,25 % mag dan al geïnspireerd zijn om de euro in waarde te laten zakken t.o.v. vreemde munten – waardoor een groter deel van de overproductie een uitweg vindt naar de wereldmarkt en de accelerator stijgt – toch draagt ze op geen enkele manier bij tot een verkorting van de persisterende structurele crisis: ze zal de schuldenmassa wel integendeel verder doen stijgen met een groeivertraging voor gevolg. De bewering dat een gedaalde basisrente het multicqatoreffect zal doen stijgen is een grove dwaling. We weten immers dat de multiplicator de inverse is van de som van de (marginale) spaarquote, taxatiequote en invoerquote. We weten dat een daling van de basisrente vrij snel leidt tot een daling van de rente op de spaarboekjes, maar het depositosparen is in zeer hoge mate renteinelastisch. Dat betekent dat het depositosparen nauwelijks zal afnemen en de marginale spaarquote vrijwel onveranderd zal blijven. De daling van de euro, die een gevolg is van de verlaagde basisrente, zal daarentegen de marginale invoerquote gevoelig laten stijgen, waardoor de multiplicator kleiner wordt in plaats van groter. Een toename van de autonome investeringen zal dus leiden tot een geringere toename van het bruto binnenlands product dan voorheen, en zo groeivertragend werken in plaats van groeibevorderend. Als Europa verkeerd bezig is inzake rentepolitiek zal er een extra inspanning moeten worden geleverd om via grote werken de autonome investeringen aan te zwengelen en de werkloosheid te doen dalen. Hierbij moet men stoppen de brand te blussen met petroleum en moet er afgestapt worden van wat men dacht het keynesiaanse wondermedicijn te zijn. Men moet die grote werken overlaten aan het privé initiatief en ze financieren met een deel van het volkskapitaal (met een deel van het depositosparen dus). Op die manier daalt de marginale spaarquote en stijgt de multiplicator. Het is de enige manier om te beletten dat de autonome investeringen met bijkomende (staats)schulden wordt gefinancierd.

Misschien is het niet overbodig er hier aan te herinneren dat R.O.S.S.E.M. de enige politieke partij is die straks naar de kiezer gaat met een goed berekend economisch programma dat op zijn minst aangeeft hoe en wààr er jobs zullen worden gecreëerd, ook hoevéél jobs er zullen worden gecreëerd – anderen wauwelen maar over jobs maar zwijgen in alle talen hoe en waar die zullen worden gecreëerd. Ons hele economische programma is gebaseerd op een omkering van de keynesiaanse theorie: we willen grote openbare werken beslist en gefinancierd door de staat (dus met nieuwe staatsschulden) vervangen door grote werken op privé initiatief, waarbij we de vrije markt uitspelen, en waarbij we de financiering overlaten aan het volkskapitaal.